Deze week gaan de bokken en de geiten worden gescheiden.
De jongen worden nu concreet gespeend en de laatste
voedsterduivinnen gaan er dus af. Daarmee kunnen de jongen op het jonge duivenhok. De oude duiven zitten dan op hun eigen afdelinkjes… ongeveer
14 om 14.
Graag neem ik er enkele beet ’s avonds in het donker.
Inspectie, keuring hoe je het maar noemen wil.
1 ding is zeker, de zachte pluim (of niet) voel je als
eerste.
Het valt me op dat m’n fondduiven daar in hoge mate aan
voldoen.
Het verenpak is nagenoeg compleet nu.
Enkele duiven hebben nog wat achterstand vanwege late kweek.
Die hebben nog enkele weken om die achterstand weg te
werken. Maar dat gaat lukken!
Grote wieken, snelle vleugels, smalle pennen, brede pennen,
dikke spieren, lange spieren…
Het onderscheid maak ik allemaal niet zo makkelijk.
Als ik het verschil al zie weet ik ook niet wat ik er mee
kan.
In een oudere versie van “duifke lacht” las ik van auteur de
Scheemaecker dat “het ideale model” onder zowel snelheidsduiven terug te vinden
is als onder “stayers”. Kwestie van hetgeen erin zit qua karakter. De snelle
zijn die welke vol gas gaan. De marathonduiven hebben minder haast maar houden
langer vol. De laatste categorie is doorgaans rustiger van aard, al op het hok
en ook in de mand.
De drang naar huis moeten ze allemaal hebben maar hoe ze er
mee om gaan maakt het verschil.
Als dat min of meer opgaat, dan is het een kwestie van
zoeken naar dat ideaaltype.
Fijne dieren, zacht van veren en goed van gestel/bouw.De aard van het beestje is dan vooral proefondervindelijk vast te stellen.
Ik haal uw beste duif er niet uit, als ik op uw hok ben, zo
veel weet ik er echt niet van.
Wel kan ik wat verschil in model waarnemen en heb zo m’n ideeën
en voorkeuren.
De intrinsieke drive van een duif kun je aan de buitenkant
hooguit inschatten.
Dan komt het er dus gewoon op neer dat je qua model meerdere
elementen van een duif kan voelen en beoordelen.
Het andere deel is minstens zo belangrijk… innerlijke drive.
Per discipline is deze wat verschillend denk ik, zoals ook De Scheemaecker
suggereerde. En dat, dat kan echt pas proefondervindelijk beoordeeld worden… de
mand dus.
Kortom, ik heb m’n voorkeuren qua model.
Daar leer ik graag over bij.
Ben niet overtuigd dat alleen die selectiemethode volstaat.
De proef op de som is belangrijk om het andere deel vast te
stellen.En persoonlijk vind ik 1x geen keer en met proef op de som bedoel ik veel proeven van veel sommen... een eerlijke kans. Is het duivenweer; beter dat ze er dan ook echt zijn!!
Moeilijker moeten we het niet maken